Hof 's-Gravenhage is van oordeel dat de inspecteur gelet op de E-101 verklaring aannemelijk moet maken dat de heer X rijnvarende is en dat zijn schip door een Nederlands bedrijf wordt geëxploiteerd.

Belanghebbende, de heer X, woont in Nederland en is jonger dan 65 jaar. In 2007 is X in loondienst bij een in Luxemburg gevestigd bedrijf, A, en X betaalt aldaar sociale premies. X werkt op een binnenvaartschip dat eigendom is van C bv en waarvoor in Nederland een Rijnvaartverklaring is afgegeven. X beschikt over een E-101 verklaring van Luxemburg waarin is vermeld dat op X de sociale zekerheidswetgeving van dat land van toepassing is. Rechtbank 's-Gravenhage negeert de verklaring, omdat het Rijnvarendenverdrag prevaleert boven de Verordening 1408/71. X is als rijnvarende verplicht verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen. Het schip behoort namelijk tot de onderneming van de in Nederland gevestigde C bv. X gaat in hoger beroep.

Hof 's-Gravenhage is van oordeel dat de inspecteur gelet op de E-101 verklaring aannemelijk moet maken dat X rijnvarende is en dat zijn schip door een Nederlands bedrijf wordt geëxploiteerd. Het hof vindt dat de inspecteur daar in slaagt. X is rijnvarende in de zin van het Rijnvarendenverdrag, zodat de sociale verzekeringsplicht op grond van dit verdrag moet worden beoordeeld. Het maakt niet uit dat het schip niet beschikt over een zogenaamd art. 22 certificaat. Er is voor het schip namelijk wel een certificaat afgegeven op grond van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995. Het schip voldoet dus aan de technische eisen voor de vaart op de Rijn, zodat dit certificaat voor de toepassing van het Rijnvarendenverdrag gelijk kan worden gesteld aan een art. 22 certificaat. De inspecteur maakt voorts voldoende aannemelijk dat C bv de exploitant van het schip is. C bv geniet namelijk de winst die met het gebruik van het schip in de Rijnvaart wordt behaald. Deze winst wordt door C bv als eigen winst in haar jaarrekening verantwoord. X beroept zich ook vergeefs op het gelijkheidsbeginsel. De inspecteur is namelijk niet gehouden om een ongelijke behandeling tussen rechtens mogelijk gelijke gevallen die door het handelen van de Sociale Verzekeringsbank is ontstaan, weg te nemen (zie HR 9 december 2011, nr. 10/03927, V-N 2011/66.17). De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat er zij van de daartoe door de rechtbank gebezigde gronden.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Premieheffing

Instantie: Hof 's-Gravenhage

2

Gerelateerde artikelen