Belanghebbende (X) woont in Nederland en werkt – op basis van uitzendcontracten – in België. In verband met de beëindiging van een tijdelijk contract, werkt belanghebbende vanaf 1 juli 2005 twee weken bij een Nederlandse werkgever, als uitzendkracht op contractbasis. Na deze periode gaat belanghebbende weer in België aan de slag. Bij voorlopige aanslag is aan belanghebbende voor het jaar 2006 de algemene en bijzondere compensatieregeling van art. 27 lid 2 belastingverdrag Nederland-België toegepast. In zijn IB-aangifte over het jaar 2006 claimt belanghebbende toepassing van de algemene en bijzondere compensatieregeling. De inspecteur is van mening dat belanghebbende geen recht heeft op de compensatieregeling, omdat de regeling niet van toepassing is bij uitzendcontracten. Tijdens de zitting bij Rechtbank Breda geeft de inspecteur aan dat de twee weken die belanghebbende in Nederland heeft gewerkt niet meetellen voor toepassing van de compensatieregeling. De rechtbank oordeelt dat de compensatieregeling ook van toepassing is bij tijdelijke contracten en dat belanghebbende "aansluitend" een nieuwe dienstbetrekking heeft aanvaard na het "onvrijwillige en volledige ontslag".
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat er geen sprake is van een "aansluitende" dienstbetrekking. Volgens het hof vervalt het recht op toepassing van de compensatieregeling als er al één dag ergens anders werk wordt verricht dan in de Belgische grensstreek. Vervolgens honoreert het hof het beroep van belanghebbende op het vertrouwen dat de inspecteur met zijn toezegging heeft opgewekt. Volgens het hof moet de uitlating van de inspecteur ter zitting van de rechtbank – dat de in Nederland gewerkte weken niet meetellen – worden aangemerkt als een toezegging die berustte op een weloverwogen standpuntbepaling. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch