X is het niet eens met de box 3-heffing ter zake van een vakantiewoning in Frankrijk en enkele beleggingen. Hof Den Haag oordeelt dat, in afwijking van de Wet rechtsherstel box 3, compensatie aan X moet worden geboden. Daarbij moet alleen rekening worden gehouden met het werkelijk behaalde rendement. Er wordt dan geen rekening gehouden met de (eventuele) waardestijging van de woning en een forfaitair bepaald voordeel uit eigen gebruik. Omdat de woning niet wordt verhuurd, wordt voor de woning geen inkomen in aanmerking genomen. Het hof sluit zich aan bij de berekening van X. De staatssecretaris gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof geen rekening heeft gehouden met de waardedaling van de beleggingen. X heeft namelijk gesteld dat hij met de beleggingen een waardedaling heeft behaald. Dit is onvoldoende weersproken door de inspecteur. Als het hof met die waardeveranderingen rekening had gehouden, zou dat niet hebben geleid tot een aanslag naar een hoger bedrag dan waarvan het hof is uitgegaan. Verder oordeelt de Hoge Raad dat bij het vaststellen van het werkelijk rendement ook rekening moet worden gehouden met ongerealiseerde waardeveranderingen. De Hoge Raad verwijst daarbij naar zijn arrest van 6 juni 2024 (23/00653, ECLI:NL:HR:2024:705, V-N 2024/28.4). Tot cassatie leidt dit echter niet omdat de klachten niet tot een voor de staatssecretaris gunstiger resultaat kunnen leiden. Uit het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2024 (23/02894, ECLI:NL:HR:2024:860, V-N 2024/29.8) volgt namelijk dat het progressievoorbehoud uit het Belastingverdrag Nederland-Frankrijk geen effect heeft op de berekening van de verschuldigde belasting vanwege het vaste tarief van 30% van de box-3-belasting. Het beroep in cassatie van de staatssecretaris wordt ongegrond verklaard.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2
Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 23
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht
Editie: 21 juli
Informatiesoort: VN Vandaag