Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat het handelen van X moet worden opgevat als een handelen van een aandeelhouder als zodanig. De inspecteur heeft terecht het vormen van een voorziening door X geweigerd voor het doorlenen van zijn deel van de Bbz-lening van zijn bv.

Belanghebbende, X, vraagt voor zijn bv een Bbz-lening aan. Na positief advies van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf wordt de lening verstrekt. De lening wordt verstrekt aan X, zijn echtgenote en de bv. Nadat de bv gefailleerd is, neemt X een voorziening ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden voor de helft van de nog openstaande schuld. De inspecteur weigert deze voorziening. In geschil is of het als medeschuldenaar aangaan van de Bbz-lening en het doorlenen aan de bv van het aan X toekomende deel van de Bbz-lening op zakelijke gronden, of vanuit aandeelhoudersmotief, is geschied.

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat het handelen van X moet worden opgevat als een handelen van een aandeelhouder als zodanig. Met hetgeen hij aanvoert maakt de inspecteur aannemelijk dat er op het moment van het verstrekken van de Bbz-lening geen enkele marktpartij te vinden was die bereid was een overeenkomstige lening aan de bv te verstrekken tegen een – niet in feite winstdelende – rente. De Bbz-lening zelf kan niet gelden als een geldverstrekking door een marktpartij. Een Bbz-lening is een laatste redmiddel dat juist ingezet wordt als marktpartijen definitief afhaken. De inspecteur heeft de vorming van de voorziening terecht geweigerd.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.92

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Nederland

1

Gerelateerde artikelen