De Hoge Raad oordeelt dat het doorprocederen over de hoogte van de proceskostenvergoeding niet beloond wordt met een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
X maakt bezwaar tegen een aanslag IB/PVV 2016. De inspecteur verklaart het bezwaar gegrond, staat alsnog aftrek van zorgkosten toe en betaalt een bezwaarkostenvergoeding op basis van een wegingsfactor van 1. In beroep bepleit X een bezwaarkostenvergoeding met een wegingsfactor van 1,5. Rechtbank Noord-Nederland wijst die grief af maar kent X wel een immateriëleschadevergoeding (ISV) toe van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hier is de inspecteur het niet mee eens, maar Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de procedure in de hoofdzaak pas eindigt als over alle geschilpunten tussen partijen is beslist. In dit geval is met de uitspraak op bezwaar weliswaar het inhoudelijke geschil beëindigd, maar daarmee is geen einde gekomen aan de hoofdzaak omdat nog verschil van mening bestond over de hoogte van de bezwaarkostenvergoeding. De rechtbank heeft terecht naast de bezwaarfase ook de beroepsfase in aanmerking genomen bij de beantwoording van de vraag of de redelijke termijn is overschreden.
De Hoge Raad oordeelt dat het doorprocederen over de hoogte van de proceskostenvergoeding niet beloond wordt met een ISV wegens overschrijding van de redelijke termijn. Met de beëindiging van het geschil over de belastingheffing in de bezwaarfase, is de redelijke termijn namelijk ten einde gekomen (HR 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128, V-N 2022/38.16). Het cassatieberoep van de staatssecretaris is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6