De Hoge Raad laat het oordeel van de Centrale Raad van Beroep dat het Duitse Elterngeld en een Duitse ontslagvergoeding geen loon vormen dat meetelt voor de hoogte van een WIA-uitkering in stand.

X verhuist in 2001 van Nederland naar Duitsland voor werk. In 2004 meldt ze zich ziek en in 2005 neemt zij na de geboorte van haar kind zogenaamde ‘Elternzeit’ op waarvoor zij ‘Elterngeld’ ontvangt van de Duitse overheid. Na het einde van haar Duitse dienstbetrekking ontvangt zij een ontslagvergoeding. X vraagt een Nederlandse WIA-uitkering aan. De UWV acht haar in beginsel gerechtigd maar omdat er in het referentiejaar 1 juli 2007 tot 1 juli 2008 geen inkomen uit arbeid is genoten bedraagt de feitelijke uitkering nihil.

De Hoge Raad laat het oordeel van de Centrale Raad van Beroep dat het Duitse Elterngeld en een Duitse ontslagvergoeding geen loon vormen dat meetelt voor de hoogte van een WIA-uitkering in stand. De Hoge Raad stelt voorop dat de cassatiemogelijkheid bij zaken van de CRvB beperkt is. De klachten die zien op onderwerpen die zijn geregeld in art. 13 Wet WIA mag de Hoge Raad niet beoordelen. De toepassing die de CRvB aan het loonbegrip heeft gegeven, getuigt op zichzelf beschouwd niet van een onjuiste rechtsopvatting. De door X gestelde omstandigheid dat de CRvB bij de toepassing van art. 12 lid 1 letter a Wet WIA zou zijn uitgegaan van een onjuiste uitleg van Duits recht kan niet tot cassatie leiden. De overige klachten van X verwerpt de Hoge Raad onder verwijzing naar de conclusie van A-G Wattel van 23 december 2021, V-N 2022/7.17.5.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Sociale zekerheid algemeen

Instantie: Hoge Raad

19

Gerelateerde artikelen