De Hoge Raad oordeelt dat er geen sprake is van een schending van de vrijheid van kapitaalverkeer.

Belanghebbende (X bv) is op 25 januari 2005 na een juridische fusie opgegaan in Y bv. Beide vennootschappen waren op dat moment gevestigd op de Nederlandse Antillen. De inspecteur legt medio 2005 een VPB-aanslag over 2001 op aan belanghebbende. Volgens de inspecteur moeten de stille reserves in de effecten van belanghebbende in verband met de emigratie naar de Antillen namelijk in de belastingheffing worden betrokken. Belanghebbende stelt echter dat de emigratieheffing van art. 15c Wet VPB 1969 in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer (art. 56 EG-verdrag). Hof Arnhem oordeelt dat de vermogensbestanddelen van belanghebbende pas na het verplaatsen van de feitelijke leiding van Nederland naar de Antillen zijn overgebracht en dat derhalve niet art. 15c Wet VPB 1969 van toepassing is, maar art. 15d Wet VPB 1969. Vervolgens beslist het hof dat er geen sprake is van een schending van de vrijheid van kapitaalverkeer. Volgens het hof leidt art. 15d Wet VPB 1969 namelijk tot een heffing op het moment dat een belastingplichtige ophoudt in Nederland belastbare winst te genieten. Hierbij is de verplaatsing van het kapitaal vanuit Nederland naar een ander land niet van belang.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

4

Gerelateerde artikelen