De Hoge Raad volgt het advies van de A-G op en stelt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU over de Schumacker jurisprudentie. Naast de twee prejudiciële vragen uit het arrest met rolnummer 22/02362 worden nog twee aanvullende vragen gesteld.

X werkt in Nederland en woont in België. In België beschikt hij over een eigen woning. In geschil is of hij de hypotheekrente in Nederland in aftrek kan brengen. Daarbij is niet in geschil dat X geen kwalificerende buitenlands belastingplichtige is. X stelt dat hij in België geen inkomsten van betekenis verwerft. De inspecteur is het daar niet mee eens en wijst er daarbij op dat X in België een inkomen van € 43.000 geniet. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X mede gezien de Schumacker-jurisprudentie, recht heeft op aftrek van de hypotheekrente. Dat hij geen kwalificerende buitenlands belastingplichtige is, is niet van belang. X verwerft volgens de rechtbank in België geen inkomsten van betekenis. Hof 's-Hertogenbosch volgt de rechtbank en merkt op dat het inkomen waarover de heffing aan België, als woonland, is toegewezen moet worden vastgesteld aan de hand van de door dat land gehanteerde maatstaven. En dus niet, zoals de inspecteur wil, het wereldinkomen herrekenen naar Nederlandse maatstaven. Dit inkomen bedraagt dan € 882, zodat sprake is van een ‘klassieke Schumacker-situatie‘. Nederland moet dan ook rekening houden met de persoonlijke en gezinssituatie, waaronder de door X genoten negatieve inkomsten uit de Belgische eigen woning. Het hof verwijst hierbij naar zijn in de bijlage opgenomen stappenplan en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris gaat in cassatie. Advocaat-generaal Wattel concludeert dat, als de Schumacker-jurisprudentie als uitgangspunt wordt genomen, uit die rechtspraak volgt dat de (niet)beschikbaarheid van woonstaatvoordelen beoordeeld moet worden naar woonstaatmaatstaven. Volgens de A-G is de Schumacker-jurisprudentie echter onverenigbaar met EU-recht, onder andere omdat zij in strijd is met de basisregel van vrij personenverkeer. De A-G geeft de Hoge Raad vervolgens in overweging om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie EU.

De Hoge Raad volgt het advies van de A-G op en stelt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU over de Schumacker jurisprudentie. De Hoge Raad komt tot deze beslissing na een zeer uitvoerige uiteenzetting over de relevante bepalingen en jurisprudentie en verwijst daarbij naar zijn arrest van 18 juli 2025, 22/02362, ECLI:NL:HR:2025:889. Naast de twee vragen die in dat arrest worden gesteld, stelt de Hoge Raad in de casus van X nog twee aanvullende vragen. In de procedure van X is namelijk tevens de vraag aan de orde of de werkstaat, voor de beoordeling of en zo ja, in welke mate hij rekening moet houden met de persoonlijke en gezinssituatie, het wereldinkomen en het aan de werkstaat toe te rekenen deel ervan moet bepalen aan de hand van het recht van de werkstaat. Deze aanvullende vragen luiden:

  • ‘Moet bij de beantwoording van vraag 1 aan de hand van het recht van de woonstaat dan wel de werkstaat worden bepaald welk deel van zijn totale inkomen (het wereldinkomen) de niet-ingezetene in de werkstaat heeft verworven?

  • Gaat het bij de beantwoording van vraag 1 alleen om arbeidsinkomsten, of moeten ook andere soorten inkomsten, zoals inkomsten uit sparen en beleggen, daarbij in de beoordeling worden betrokken?’

De Hoge Raad houdt vervolgens iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie EU uitspraak heeft gedaan.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 21bis

Wet inkomstenbelasting 2001 7.8

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht, Europees belastingrecht

Editie: 21 juli

Informatiesoort: VN Vandaag

55

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen