A richt zich formeel op administratieve en fiscale dienstverlening, doch legt zich met name toe op dienstverlening aan ondernemers met betalingsproblemen. De enige dienst die A echter feitelijk verricht, is dat deze ondernemers van A een zeer hoge factuur met btw krijgen. Deze btw trekken de ondernemers vervolgens af als voorbelasting. In geschil is of A na verloop van tijd de door haar afgedragen btw terugvraagt op grond van art. 29 Wet OB 1968. In één geval is de teruggaaf aanvankelijk wel verleend, doch deze is later is deze nageheven. Rechtbank Haarlem handhaaft de aanslag, aangezien sprake is van een schijnfactuur. Ten aanzien van de andere teruggaafverzoeken wordt geoordeeld dat deze te laat door A zijn ingediend. A gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat aan de facturen geen transacties met enige economische realiteit ten grondslag liggen en dat A dus op frauduleuze wijze de afnemers enige financiële verlichting biedt. A is de btw verschuldigd op grond van art. 37 Wet OB 1968, zodat deze niet in aanmerking komt voor teruggaaf op de voet van art. 29 Wet OB 1968. Het verlenen van een teruggaaf zou voorts tot een resultaat leiden dat strijdig is met doel en strekking van de destijds geldende Zesde richtlijn. Het beroep van A is ook voor het overige ongegrond.