Hof Arnhem oordeelt dat de bewijslast dat de werkelijke leiding is verplaatst op belanghebbende rust.

Belanghebbende (X bv) is naar Nederlands recht opgericht en statutair in Nederland gevestigd. Haar activiteiten bestaan uit het beleggen van vermogen. Medio 2001 wordt E benoemt tot nieuwe directeur van belanghebbende. Op 1 juli 2001 wordt het kantooradres van belanghebbende gewijzigd in een adres op de Nederlandse Antillen. Op verzoek van belanghebbende wordt haar winst belast tegen het offshore tarief. De inspecteur corrigeert belanghebbendes VPB-aangifte, omdat hij van mening is dat de feitelijke leiding van belanghebbende niet is verplaatst. Rechtbank Arnhem beslist dat de feitelijke leiding van belanghebbende niet is verplaatst naar de Nederlandse Antillen. De rechtbank overweegt hierbij dat belanghebbendes voornaamste belegging een vordering op haar dga is. De vordering bedraagt namelijk meer dan 70% van haar vermogen. Aangezien de – in Nederland woonachtige – dga de aflossing volledig zelf in de hand heeft, heeft belanghebbende geen enkele beschikkingsmacht over dit deel van het vermogen. Verder vindt de rechtbank het vreemd dat de bestuurder van belanghebbende – ondanks de mogelijkheden daartoe – geen zekerheden heeft gesteld en geen aflossingsschema voor de geldlening heeft opgenomen. Het gelijk is aan de inspecteur.

Hof Arnhem oordeelt dat de bewijslast dat de werkelijke leiding is verplaatst op belanghebbende rust. Vervolgens oordeelt het hof dat belanghebbende kan volstaan met het aannemelijk maken van de verplaatsing en dat de bewijslast niet wordt verzwaard (doen blijken). Volgens het hof is belanghebbende er echter niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de werkelijke leiding naar de Antillen is verplaatst. Uit de feiten blijkt namelijk dat belanghebbendes aandeelhouder dan wel haar belastingadviseur vanuit Nederland de directie niet onbelangrijke aanwijzingen en toestemmingen gaf. Verder was ook gebleken dat de directie van belangrijke zaken niet op de hoogte was. Verder acht het hof ook van belang dat de directie niets heeft ondernomen om de aflossingstermijn van de vordering op haar aandeelhouder te bepalen dan wel te bereiken dat er zekerheden zouden worden afgegeven om de terugbetaling van die lening te kunnen garanderen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hof Arnhem

4

Gerelateerde artikelen