Belanghebbende (X) houdt de aandelen in A bv. Tevens houdt hij gecertificeerde aandelen in D bv. De certificaten vertegenwoordigen een belang van 21,6%. De overige certificaten zijn in handen van een oom en de ouders van belanghebbende. In 2004 vinden diverse transacties en rechtshandelingen plaats. Het eindresultaat is dat belanghebbende 21,6% van de aandelen in D bv rechtstreeks houdt en 78,4% via A bv. Op 22 december 2004 dient belanghebbende een verzoek beschikking aandelenfusie in. Hij verzoekt om toepassing van de fusiefaciliteit bij de nieuw uit te geven aandelen A bv die worden volgestort met de door hem gehouden aandelen in D bv. Na de beoogde aandelenfusie heeft A bv alle aandelen in D bv rechtstreeks in bezit. De inspecteur is echter van mening dat er geen sprake is van een aandelenfusie.
Rechtbank Breda oordeelt dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat belastingfraude of –ontwijking niet een hoofddoel van de voorgenomen aandelenfusie is. Volgens de rechtbank blijft de IB-claim van de fiscus op de in D bv aanwezige (dividend)reserve namelijk volledig in stand. Verder overweegt de rechtbank dat de claim ook niet op oneigenlijke wijze wordt uitgesteld, zodat er geen sprake is van ongeoorloofd uitstel van IB-heffing. Dat de claim van de fiscus (deels) naar A bv verschuift doet daar volgens de rechtbank niet aan af. Ook is volgens de rechtbank niet van belang dat de (dividend)reserves van D bv na de fusie – onder de werking van de deelnemingsvrijstelling – (volledig) aan A bv kunnen worden uitgekeerd. De rechtbank merkt het volstorten van de nieuw uit te geven aandelen A bv met aandelen in D bv aan als een aandelenfusie in de zin van art. 3.55 Wet IB 2001.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Breda
Editie: 13 februari