Belanghebbende, X, werkt in het jaar 1999 als algemeen directeur in dienstbetrekking bij stichting K. X is ook directeur en enig aandeelhouder van M bv. Onderaannemer N voert projecten uit waarbij stichting K als projectontwikkelaar is betrokken. In het jaar 1999 laat X voor hem en zijn gezin een woning bouwen. Naar aanleiding van een controle wordt de in geschil zijnde navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999 opgelegd. Volgens de inspecteur is X niet zorgvuldig te werk gegaan bij de aanbesteding van de woning. De woning is zonder winstmarge en zelfs beneden de kostprijs gebouwd door N. Het door X geschatte voordeel wordt beraamd op f 100.000 (€ 45.378) en wordt belast als andere inkomsten uit arbeid. X komt in beroep. Rechtbank Haarlem verklaart het beroep gegrond. Volgens de rechtbank is het niet aannemelijk dat X bij bouw van de woning voordeel heeft genoten als bedoeld in art. 22, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 1964. De navorderingsaanslag wordt vernietigd en X krijgt een forfaitaire proceskostenvergoeding van € 1 147. X komt in hoger beroep en stelt dat hij recht heeft op vergoeding van de werkelijke kosten op grond van de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden.
Hof Amsterdam besliste dat de Rechtbank aan X terecht een forfaitaire proceskostenvergoeding heeft toegekend met toepassing van artikel 2, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Een vergoeding voor de tijd die X zelf aan zijn procedure heeft besteed, anders dan die voor verletkosten, kan niet worden vergoed op de voet van 8:75 Awb. Van op X drukkende verletkosten is geen sprake omdat X alle door hem aan de zaak bestede uren zijn betaald door zijn werkgever. Wat betreft de integrale vergoeding van adviseurskosten overweegt het hof dat X onvoldoende transparante documentatie kon overleggen zodat de inspecteur gerechtigd was daarnaar een nader onderzoek in te stellen. Niet aannemelijk is geworden dat bij de verrichte derdenonderzoeken onzorgvuldig is gehandeld jegens X. Volgens het hof heeft X niet aannemelijk gemaakt dat de behandelingsduur van de bezwaarfase eraan heeft bijgedragen dat hij in de noodzaak is komen te verkeren (extra) proceskosten te maken. Van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, derde lid, Besluit proceskosten bestuursrecht is geen sprake. Het hoger beroep is ongegrond.