Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat de grenzen der redelijkheid niet zijn overschreden, ondanks dat op het moment waarop de heer X zijn IB-aangifte over 2008 deed al duidelijk was dat de ondernemingsactiviteiten per 1 januari 2010 zouden overgaan naar een bv en dat de woning zou overgaan naar privé.

Belanghebbende, de heer X, is enig aandeelhouder van D bv, die op haar beurt enig aandeelhouder is van E bv. Deze bv is samen met (uiteindelijk) twee andere holdings bestuurder en aandeelhouder van F bv. X koopt in 2007 een boerderij voor € 515.000. De boerderij wordt gesloopt en daarna is er een nieuwe woning gebouwd voor € 420.000 (inclusief btw). In 2008 gaat de inspecteur er mee akkoord dat de grenzen der redelijkheid niet worden overschreden als X de woning tot zijn ondernemingsvermogen rekent. Volgens X beslaat de aldus gebruikte kantoorruimte en spreekkamer namelijk ongeveer 22% van het totaal. Met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 gaat X vervolgens een vof aan met F bv. In mei 2009 wordt de woning in gebruik genomen. In 2010 vindt op verzoek van X een minnelijke taxatie van de woning plaats. De getaxeerde waarde is € 830.000 (waarde vrij van gebruik). Per 1 januari 2010 brengt X zijn vof-deel ruisend in een bv in. In geschil is of X terecht eind 2009 in de IB-sfeer een stakingsverlies aangeeft aan van € 468.263, zijnde het boekverlies ten aanzien van de woning. Het grootste deel vloeit voort uit de waardedruk eigen bewoning van 35%. Rechtbank Gelderland stelt X in het gelijk. De inspecteur stelt in hoger beroep uitsluitend dat X de woning niet tot zijn ondernemingsvermogen mocht rekenen.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de grenzen der redelijkheid niet zijn overschreden, ondanks dat op het moment waarop X zijn IB-aangifte over 2008 deed al duidelijk was dat de ondernemingsactiviteiten per 1 januari 2010 zouden overgaan naar een bv en dat de woning zou overgaan naar privé. De (voorgenomen) overbrenging naar privé beperkt niet de keuzevrijheid ter zake van de definitieve etikettering van die woning met ingang van het eerdere moment van aanschaffing of voortbrenging daarvan (vgl. HR 21 maart 2003, nr. 38.094, V-N 2003/17.13). De inspecteur stelt ook vergeefs dat de grootste van de twee ruimten in werkelijkheid een garage is en dus niet wordt gebruikt ten behoeve van de onderneming. Het wel door de vof gebruikte deel zou daardoor minder zijn dan 10% van het totaal. X stelt met succes dat een btw-controleur in 2009 in het kader van een boekenonderzoek binnen is geweest en dat dit hem dan had moeten zijn opgevallen. De enkele verklaring van de inspecteur op de zitting dat de betreffende controleur tegen hem heeft verklaard dat hij weliswaar bij de woning is geweest, maar niet in de woning, is onvoldoende voor een ander oordeel. Het beroep van de inspecteur is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 9 mei

11

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen