Omdat X geen IB-aangiften indient, worden aan haar forse ambtshalve IB-aanslagen opgelegd met vergrijpboeten van 100% (van de verschuldigde box 1-belasting) en 300% (van de verschuldigde box 3-belasting). X is het hier niet mee eens en voert diverse, formele, verweren aan. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de aanslagen correct zijn. De vergrijpboeten worden nog wel gematigd met 15% in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Hof Den Haag oordeelt dat X niet de vereiste aangiften heeft gedaan en dat de bewijslast dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn op X rust. Volgens het hof slaagt X hier niet in. De inspecteur heeft de IB-aanslagen dan ook terecht en naar een redelijke schatting opgelegd. Het hof overweegt daarbij dat de inspecteur voor de vaststelling van de aanslagen aansluiting heeft gezocht bij de IB-aanslagen 2011-2013. Deze staan namelijk na cassatie onherroepelijk vast (Hoge Raad 11 augustus 2017, 17/00230, ECLI:NL:HR:2017:1632, V-N Vandaag 2017/1915). Ook verwijst het hof naar zijn uitspraak in de zaak van de echtgenoot van X (30 september 2025, 24/598, ECLI:NL:GHDHA:2025:2118). In deze procedures blijkt dat de echtgenoot meerdere malen heeft verklaard dat het vermogen veel groter is dan het vermogen zoals dat is opgenomen in de onderhavige aanslagen. Verder heeft hij in een strafzaak verklaard dat hij tot 1993 al honderden panden op zijn naam had staan. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Wetingang:
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 9
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 27E
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 27H
Instantie: Hof Den Haag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 31 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag