Belanghebbende, de heer X, heeft twee dochters die bij zijn ex-echtgenote wonen. De oudste is geboren in 1992 en de andere in 1996. Als de jongste 18 jaar wordt, stopt X met het betalen van kosten van levensonderhoud. De betalingsachterstand is later door middel van loonbeslag geïncasseerd. In 2011 schakelt X vergeefs een advocaat in om zich daar tegen te verweren. In geschil is of X in 2011 recht heeft op persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van de oudste dochter. Volgens de inspecteur had de dochter recht op studiefinanciering, zodat X geen recht heeft op de aftrek. Rechtbank Gelderland stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK III, 31 januari 2017, 15/01571, V-N 2017/20.1.2) oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor aftrek. De inspecteur stelt met succes dat de dochter in 2011 volgens de DUO-groep studiefinanciering ontving. De advocaatkosten zijn evenmin aftrekbaar. Proceskosten ter beëindiging of vermindering van een alimentatieverplichting zijn geen aftrekbare kosten of persoonsgebonden aftrek (zie HR 1 oktober 2010, nr. 09/05123, V-N 2010/62.11 en HR 26 februari 2016, nr. 15/02165, V-N 2016/14.9, TaxVisions editie 4 maart 2016). Het beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.108
Wet inkomstenbelasting 2001 6.14
Wet inkomstenbelasting 2001 6.2