H houdt de aandelen in belanghebbende (X bv). Belanghebbende houdt de aandelen in F bv, een bouwbedrijf. F bv is opgenomen in een f.e. met belanghebbende. Medio 1997 verkoopt F bv de aandelen van haar dochter L bv. L bv participeerde in twee projecten. Volgens belanghebbende bestond de overdrachtsprijs uit een koopsom van € 224.621 en een onbepaald winstgarantierecht. Belanghebbende stelt dat zij in 2002 uiteindelijk € 170.168 heeft ontvangen uit hoofde van het winstgarantierecht. Volgens belanghebbende is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op dit bedrag. De inspecteur stelt dat er helemaal geen sprake is van een earn-out-regeling. Volgens hem is het bedrag van € 170.168 belaste winst. Rechtbank Arnhem beslist dat de bewijslast dat er sprake is van een earn-out-regeling op belanghebbende rust. De rechtbank stelt vast dat F bv wel een winstrecht heeft verkregen. Uit de correspondentie omtrent de overname van de aandelen blijkt namelijk dat F bv recht heeft verkregen op 1/3 van de toekomstige winst uit de grondexploitatie. Dit winstrecht vormt volgens de rechtbank echter geen vergoeding voor de verkoop van de aandelen L bv. Dit winstrecht kan dan ook niet als een earn-out-regeling worden aangemerkt. Verder wijst de rechtbank er op dat er aanwijzingen zijn dat belanghebbende de vergoeding heeft ontvangen voor werkzaamheden die H voor L bv heeft verricht. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat er sprake is van een vergoeding voor de door H verrichte werkzaamheden. Verder acht de rechtbank van belang dat in 1997 werd verwacht dat de opbrengst uit de grondexploitatie door L bv negatief zou zijn. Het bedingen van een winstrecht ligt dan niet voor de hand. Het gelijk is aan de inspecteur.
Hof Arnhem oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat zij, als onderdeel van de verkoopprijs bij de vervreemding van de aandelen L bv in 1997, een winstrecht heeft bedongen. Het hof overweegt hierbij onder andere dat het niet aannemelijk is dat belanghebbende het recht op het 1/3 aandeel in de positieve grondexploitatie van een te ontwikkelen project – en de daaruit in 2002 ontvangen gelden – heeft verkregen als tegenprestatie voor de verkoop van de aandelen L bv. Volgens het Hof is het aannemelijk dat de overeenkomst inzake de verdeling van het mogelijke positieve resultaat uit de grondexploitatie van dat project voortvloeide uit de – ook na de overdracht van de aandelen – voortgezette betrokkenheid van H bij de ontwikkeling van dat project. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.