A is enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende, X bv. In het jaar 2000 koopt A twee buitenlandse woningen, voor respectievelijk € 294.250 en € 471.996. In de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2007 neemt X bv de woningen en de daarmee samenhangende schulden op. De woningen zijn gewaardeerd op in totaal € 1.225.000 en de schulden op in totaal € 549.305. De vordering op A is verminderd met € 675.695. In de aangifte is met betrekking tot de woningen ontvangen huuropbrengsten en betaalde kosten opgave gedaan van € 19.849 respectievelijk € 42.866. X bv stelt dat zij per 1 januari 2007 de economische eigendom heeft verkregen van de twee buitenlandse woningen en dat zij ten laste van haar winst over het jaar 2007 een afschrijving op die woningen in aanmerking mag nemen. De inspecteur betwist dit.
Volgens Hof Amsterdam heeft X bv niet aannemelijk gemaakt, laat staan doen blijken, dat zij op 1 januari 2007 of op enig later moment in het jaar 2007 de economische eigendom van de woningen heeft verkregen. In het midden kan blijven of voor de economische eigendomsverkrijging vereist is dat ook de beschikkingsmacht wordt verkregen en welk licht de fiscale gang van zaken in het land waarin de woningen zijn gelegen, op de zaak werpt. Evenals de rechtbank, is het hof van mening dat de subsidiaire stelling van X bv dat in het jaar 2007 het vruchtgebruik van de woningen aan haar is overgedragen faalt. In die zin is het hoger beroep van X bv ongegrond. Op verzoek van de inspecteur wordt aan X een immateriële schadevergoeding toegekend van € 2500 ter compensatie van de onnodig lange behandelingsduur van het bezwaar.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Amsterdam