Mevrouw X staat in het BIG-register vermeld als arts/tandarts. In 2012 werkt X in dienstbetrekking met een brutoloon van € 40.049 en volgt zij de opleiding kaakchirurgie. Naast haar dienstbetrekking verricht X specialistische werkzaamheden voor een maatschap in een ziekenhuis. Haar inkomsten hieruit zijn € 14.897. In geschil is of X hiervoor terecht het IB-ondernemerschap claimt. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inkomsten voor X resultaat uit overige werkzaamheden zijn. X declareert namelijk alleen via de maatschap en krijgt daarvan ook slechts 50% uitbetaald. Volgens de Hoge Raad (V-N 2018/65.4) had het hof het zelfstandigheidscriterium in samenhang moeten toetsen aan de eisen van continuïteit en het lopen van ondernemersrisico (vgl. HR 11 juli 2003, 37619, V-N 2003/36.12). Volgt verwijzing.
Hof ’s-Hertogenbosch (V-N 2019/60.1.1) oordeelt dat X niet voldoet aan het zelfstandigheidscriterium voor het IB-ondernemerschap. Er is namelijk geen schriftelijke overeenkomst tussen X en de maatschap en/of tussen haar en het ziekenhuis. X had geen eigen declaratierecht en niet aannemelijk is dat X streeft naar continuïteit en ondernemersrisico loopt. De enige continuïteit is dat X tot en met 2018 voor andere ziekenhuizen zou hebben gewerkt. Bij loon uit dienstbetrekking of resultaat uit overige werkzaamheden wordt door de werknemer of resultaatgenieter doorgaans echter ook gestreefd naar continuering van de inkomsten.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Wet inkomstenbelasting 2001 3.5
Informatiesoort: VN Vandaag