Op 29 december 2022 houdt A, via Z BV, K BV en L BV, een indirect belang van 20% in W CV. De drie kinderen van A houden indirect, via Stichting Y en X BV, een belang van 60% in W CV. De aandelen in K BV en L BV worden aangemerkt als fictieve onroerende zaken (art. 4 WBR 1970). Via een stappenplan, waarbij de aandelen in Z BV worden gecertificeerd en de aandelen in K BV en L BV worden verkocht aan X BV, wordt bereikt dat X BV een (indirect) belang van 80% in W CV verkrijgt. In verband met deze verkrijging voldoet X BV € 3,5 mln aan overdrachtsbelasting op aangiften. X BV maakt vervolgens bezwaar, omdat volgens haar de interne reorganisatievrijstelling van toepassing is.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de interne reorganisatievrijstelling niet van toepassing is op de verkrijging van de aandelen K BV en L BV door X BV. Volgens de rechtbank maakt X BV niet aannemelijk dat sprake is van een concern als bedoeld in art. 5b lid 2 Uitvoeringsbesluit BRV 1971, waarvan Stichting Y de ‘topvennootschap’ zou moeten zijn. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 17 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5558, V-N 2010/48.19, stelt de rechtbank dat het economisch belang bij de aandelen Z BV volledig door A is behouden. Dit betekent dat Stichting Y niet het gehele of nagenoeg het gehele belang in Z BV kan bezitten. Z BV maakt dan ook geen onderdeel uit van een concern waarvan stichting Y de topvennootschap is. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetingang:
Wet op belastingen van rechtsverkeer artikel 4
Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer artikel 5B
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Editie: 19 december
Informatiesoort: VN Vandaag