Belanghebbende, X, ontvangt van de inspecteur in verband met een vermoedelijke teruggaaf een deels vooringevuld aangiftebiljet IB 2006. Op die vooringevulde aangifte is niet vermeld het loon dat X in 2006 van D bv heeft ontvangen. X stuurt de aangifte zonder wijzigingen ondertekend retour. De inspecteur legt een aanslag op conform het aangegeven belastbaar inkomen van € 8.768.. Als X in april 2010 nogmaals aangifte IB over 2006 doet en daarbij ook het van D bv genoten loon aangeeft, legt de inspecteur hem een navorderingsaanslag IB 2006 op naar een belastbaar inkomen van € 33.012. X stelt dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikt omdat de inhoudingsplichtige D bv de looninkomsten in 2006 aan de Belastingdienst heeft verstrekt. X verwijst daarbij naar een verklaring van D bv dat de loonheffing op tijd is betaald, dat de jaaropgaven op tijd zijn verzonden en dat er nooit een verzuimbrief is ontvangen. In geschil is of de inspecteur bevoegd is na te vorderen.
Hof Leeuwarden acht de verklaring van X dat de inhoudingsplichtige de relevante inkomensgegevens tijdig aan de inspecteur loonbelasting heeft verstrekt, geloofwaardig. Gegeven het arrest van de Hoge Raad van 15 december 1999, nr. 34 940, LJN AA4337, oordeelt het hof dat de inspecteur in dit geval aannemelijk moet maken dat de door de inhoudingsplichtige aan een andere eenheid van de Belastingdienst verstrekte loongegevens ten tijde van de (primitieve) aanslagregeling niet in de voor hem toegankelijke gegevensbestanden waren opgenomen. De inspecteur maakt dat volgens het hof echter niet aannemelijk. Mogelijke problemen met de koppeling van geautomatiseerde gegevensbestanden van de Belastingdienst, waardoor de gegevens voor de inspecteur niet raadpleegbaar waren, komen in dit verband voor rekening van de inspecteur. Het hof concludeert dat er geen sprake is van een nieuw feit, zodat er geen wettelijke grond bestaat om na te vorderen.