Belanghebbende, X, koopt in 2009 van zijn vader een stuk grond dat bij de vader in gebruik was als tuin. Hetzelfde jaar begint X met de bouw van een woning op de grond. In geschil is de WOZ-waarde 2010 van de onroerende zaak. In beroep stelt de heffingsambtenaar van de gemeente Boxtel dat de WOZ-beschikking voor de bouwgrond moet worden vernietigd omdat hij is uitgegaan van een te kleine oppervlakte (479 m² in plaats van 512 m²).
Rechtbank Breda oordeelt dat het feit dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van een te kleine oppervlakte niet betekent dat er sprake is van een onjuiste objectafbakening. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar een WOZ-beschikking heeft afgegeven voor de bouwgrond en één voor het andere perceel. De WOZ-beschikkingen vermelden geen grondoppervlakten. De grondoppervlakte is ook alleen van belang voor de waarde van de percelen. Dat de heffingsambtenaar bij de bouwgrond van een te kleine oppervlakte is uitgegaan en bij het andere perceel van een te grote oppervlakte, betekent niet dat de objectafbakening niet deugt. Er is dan ook geen reden om de WOZ-beschikking te vernietigen en te vervangen door een nieuwe beschikking met een hogere waarde. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat de heffingsambtenaar de waarde van de bouwgrond met woning in aanbouw niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank besluit de WOZ-waarde te verlagen van € 265.000 naar € 197.000. Het beroep van X is gegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Waardering onroerende zaken
Instantie: Rechtbank Breda