Belanghebbende (X) exploiteert met haar man in maatschapsverband een melkveehouderij. Zij besluiten om de onderneming in Duitsland voort te zetten. Zij verkopen hiertoe in 2004 bijna de helft van het melkquotum. In 2005 verkopen zij de rest en het merendeel van het land. Machines en melkvee worden overgebracht naar het bedrijf in Duitsland. In Duitsland is het bedrijf grofweg dubbel zo groot als in Nederland. In geschil is of in 2004 de boekwinst op het melkquotum in een herinvesteringsreserve (HIR) ondergebracht kan worden. Volgens Rechtbank Leeuwarden kan belanghebbende aan de HIR doteren. Hof Leeuwarden beslist dat er geen sprake is van voortzetting van de onderneming. Volgens het hof is de onderneming gestaakt. De Hoge Raad oordeelt in zijn arrest van 19 maart 2010 (V-N 2010/15.19), nr. 08/02813 dat de verplaatsing door een ondernemer van zijn bedrijfsuitoefening niet leidt tot staking van zijn onderneming als de identiteit van de onderneming ondanks de verplaatsing ervan wezenlijk dezelfde is gebleven. Hierbij zijn meerdere factoren van belang. De Hoge Raad heeft de zaak naar Hof Amsterdam verwezen om uit te zoeken of er al dan niet sprake is van een staking.
Hof Amsterdam bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt belanghebbende in het gelijk. Naar aanleiding van een bedrijfsbezoek medio 2010 had overigens de inspecteur de correcties reeds teruggenomen. Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur verklaard dat hij het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank intrekt. In geschil is nog slechts of belanghebbende recht heeft op een integrale kostenvergoeding. Volgens het hof heeft belanghebbende geen recht op een integrale kostenvergoeding, omdat niet kan worden gezegd dat op voorhand duidelijk was dat de VA IB/PVV en de uitspraak op bezwaar geen stand zouden houden.