A, richt in 2000 een trust op. De trust is opgericht voor belanghebbende, X, de dochter van A. Eind 2000 en begin 2001 brengt A circa € 54 mln in de trust in. Ter zake van deze inbrengen betaalt X circa € 18,4 mln aan schenkingsrecht. In verband met de invoering van het APV-regime per 1 januari 2010 verzoekt X om vermindering van het in het verleden geheven schenkingsrecht. X stelt daarbij dat het in de trust ondergebrachte vermogen, op grond van het nieuwe APV-regime, (weer) aan haar vader moet worden toegerekend. De inspecteur wijst het verzoek af. Rechtbank Haarlem stelt de inspecteur in het gelijk. Hof Amsterdam oordeelt dat geen recht op vermindering van het schenkingsrecht bestaat, omdat aan de inbrenger, A, geen APV kan worden toegerekend. Het hof overweegt daarbij dat vaststaat dat het gehele trustvermogen is bestemd voor X en in de loop der tijd aan haar of haar rechtsopvolgers onder algemene titel zal worden uitgekeerd, zodat voor haar een economische gerechtigdheid is ontstaan.
De Hoge Raad oordeelt dat X geen recht op vermindering van het schenkingsrecht heeft. De Hoge Raad overweegt daarbij dat de trust dient tot het in stand houden en het aanwenden van het daarin ingebrachte vermogen ten gunste van X, en dat X de enige rechthebbende is op het trustvermogen. Ook merkt de Hoge Raad nog op dat hierbij niet van belang is dat de uitkeringen niet op een vast bedrag zijn vastgesteld totdat X 21 jaar is. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 2.14a
Wet inkomstenbelasting 2001 2.12a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 13 april