X is medevennoot in een CV. X voert in zijn belastingaangifte over 2003 een milieu-investeringsaftrek op en maakt gebruik van willekeurige afschrijving. In zijn aangifte gebruikt hij fictieve meldingsnummers. De inspecteur weigert de aftrek, omdat volgens de inspecteur niet blijkt van tijdige melding van de investering zoals de regeling MIA en VAMIL vereisen. X stelt dat de belastingdienst het meldingsformulier niet goed behandeld heeft. Rechtbank 's-Gravenhage geeft de inspecteur gelijk. In hoger beroep oordeelt Hof 's-Gravenhage (MK I, 12 juli 2011, BK-10/00435, V-N 2011/63.2.3) over de beslissing van de rechtbank.
X heeft de bewijslast dat sprake is van het tijdig indienen van het formulier ‘Melding Milieu-investeringsaftrek/Willekeurige afschrijving' bij Bureau IRWA. X maakt een tijdige melding niet aannemelijk. Het gelijk van X blijkt niet uit een brief van SenterNovum, omdat die brief betrekking heeft op investeringen in het jaar 2003. Dit blijkt ook niet uit de uitlating van de FIOD-medewerker dat hij niet betwist dat de formulieren zijn ingediend door X, omdat hij geen medewerker is van Bureau IRWA. Dit is ook geen bewuste standpuntbepaling waaraan X vertrouwen kan ontlenen. De uitspraak van de rechtbank is volgens het hof daarom juist. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).