Erflater X, zijn echtgenote en hun kinderen emigreren in 2013 naar Spanje. X heeft op dat moment een aanmerkelijk belang in een bv, waartoe een conserverende IB-aanslag aan hem is opgelegd en uitstel van betaling is verleend. X overlijdt in 2018. Testamentair is de echtgenote voor 1% erfgenaam en de kinderen voor de overige 99%. De echtgenote maakt gebruik van een keuzelegaat, waardoor het aanmerkelijk belang en de IB-schuld naar haar over gaan. Daarna verzoeken de erven om doorschuiving van een deel van de aanslag. Volgens Rechtbank Gelderland is hun beroep ontvankelijk, omdat uitspraak op bezwaar is gedaan ter zake van het door de erven ingediende bezwaar en zij er belang bij hebben de ontvankelijkheid daarvan in beroep te laten toetsen (zie de tussenuitspraak, V-N 2022/49.22.12). De erven vorderen dat de conserverende aanslag wordt verlaagd en stellen dat het uitstel van betaling ten onrechte in 2020 is ingetrokken. Hun moeder is in 2019 teruggekeerd naar Nederland en heeft de belastingschuld inmiddels voldaan.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de erven niet aannemelijk maken dat X in 2016 was geremigreerd naar Nederland. De conserverende aanslag hoeft dus niet alsnog te worden verminderd. Er kan in het midden blijven of het betalinguitstel terecht in 2020 is ingetrokken. De conserverende aanslag stond namelijk al geruime tijd onherroepelijk vast en door de betaling is de belastingschuld definitief teniet gegaan. Het bezwaar van de erven is in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard. De erven krijgen wel een proceskostenvergoeding. In de uitspraak op bezwaar staat namelijk ten onrechte dat het uitstel door de remigratie van hun moeder was vervallen. Het uitstel is geëindigd door het overlijden van X. De beroepen van de erven zijn ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 4
Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 16
Instantie: Rechtbank Gelderland
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Invordering, Inkomstenbelasting
Editie: 23 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag