A bv splitst een deel van haar vermogen (waaronder onroerende zaken en rechten op onroerende zaken) af met belanghebbende, X bv, als verkrijgende vennootschap. X bv voldoet in verband hiermee een bedrag van ruim € 1,8 miljoen aan overdrachtsbelasting. Een dag na de splitsing verkoopt A bv de aandelen in X bv aan een andere vennootschap. X bv stelt in aanmerking te komen voor een vrijstelling van overdrachtsbelasting.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de verkrijging niet is vrijgesteld op grond van art. 15 lid 1 onderdeel h Wet op belastingen van rechtsverkeer. Nu de aandelen in X bv binnen drie jaar na de splitsing zijn verkocht is het aan X bv om aannemelijk te maken dat aan de splitsing zakelijke overwegingen ten grondslag hebben gelegen. X bv slaagt hier niet in. Evenmin is zij erin geslaagd voor de rechtbank aannemelijk te maken dat de afsplitsing niet in overwegende mate was gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. X bv heeft subsidiair een beroep gedaan op de (gedeeltelijke) vrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel i Wet BRV. Dit beroep kan niet slagen nu X bv zich niet in de situatie bevindt dat zij grond in eigendom verkrijgt waarop zij (of haar rechtsvoorganger) reeds opstallen heeft gebouwd. De rechtbank verklaart het beroep van X bv ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 9 mei