De CRvB oordeelt dat een steigerbouwer met een eigen bedrijf geen uitzendkracht is, ook al beschikt hij over een getekende uitzendovereenkomst. Uit de feiten blijkt namelijk niet dat de steigerbouwer in loondienst werkzaamheden heeft verricht en daarvoor loon heeft ontvangen. Bovendien zijn er sterke aanwijzingen dat de uitzendovereenkomst vals is. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Belanghebbende heeft een uitkering Ziektewet aangevraagd vanuit zijn dienstverband met uitzendbureau X. Hij beschikt over een schriftelijke arbeidsovereenkomst, waarvan de echtheid wordt betwijfeld. Uit diverse verklaringen verzameld tijdens een onderzoek van het UWV, blijkt dat belanghebbende geen werknemer is bij X en ook niet via X steigerbouwwerkzaamheden bij Z heeft verricht. De belanghebbende stelt zich nog op het standpunt dat hij loon ontvangen heeft maar laat geen loonstrookjes of salarisbetalingen zien.
De Centrale Raad van Beroep (V-N Vandaag 2021/2835) oordeelt dat het UWV met de diverse verklaringen voldoende aannemelijk maakt dat geen sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Belanghebbende heeft de mogelijkheid van tegenbewijs maar bewijst zijn stelling dat hij loonbetalingen heeft ontvangen niet. Naar vaste rechtspraak dient voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst sprake te zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Zowel de inhoud van de afspraken als de uitvoer zijn daarbij relevant. Het UWV slaagt in haar bewijs dat geen sprake is van een dienstbetrekking. Belanghebbende slaagt niet in het tegenbewijs. De ZW uitkering wordt ingetrokken en teruggevorderd. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).