De heer X bezit in 2001 alle gewone aandelen in D bv. De vader van X had in 1995 het vruchtgebruik van een omvangrijke onroerend goed portefeuille verkocht aan deze bv. In privé bezat X na het overlijden van zijn grootvader in 1985 reeds een deel van de bloot eigendom (in 2001 13,88%). In geschil is of in 2001 sprake is van het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen in de zin van art. 3.92 Wet IB 2001. Rechtbank Breda oordeelt dat het bezit van de blote eigendom niet kwalificeert als het ter beschikking stellen van een vermogensbestanddeel. Volgens Hof 's-Hertogenbosch is de tbs-regeling echter ook van toepassing als de ab-houder door vererving de blote eigendom bezit en de bv het recht van vruchtgebruik. D bv kan de waardevermindering van het recht van vruchtgebruik ten laste van de huurinkomsten brengen, terwijl zonder toepassing van de tbs-regeling de daarmee corresponderende waardeaangroei van de blote eigendom slechts zou worden belast in box 3. De wetgever beschouwde dit als ongewenst. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat door X onroerende zaken aan D bv ter beschikking worden gesteld in de zin van art. 3.92 Wet IB 2001. Het maakt niet uit dat dat X de blote eigendom krachtens erfrecht heeft verkregen, dat de blote eigendom tot een onverdeeldheid behoort en dat de onroerende zaken aan derden worden verhuurd. X klaagt er vergeefs over dat hij fiscaal anders wordt belast dan zijn zusters. Zijn zusters bezitten namenlijk geen aanmerkelijk belang in D bv. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond (art. 81 Wet RO).
Lees ook het thema De terbeschikkingstellingsregelingen.