Belanghebbende (X nv) is een beleggingsinstelling als bedoeld in art. 28 Wet Vpb. Zij houdt zich bezig met het verstrekken van polissen waarbij het spaardeel van de koopsom of premie wordt aangewend voor de aankoop van een of meer eenheden in een zogeheten Verzekerd Groeifonds (hierna: VGF). De gelden van een dergelijke VGF worden geïnvesteerd in obligaties, aandelen en deposito's. In 1998 verwerft belanghebbende tegen uitreiking van aandelen het in twee VGF's belegde vermogen. Ter zake van deze verwerving bevestigt de inspecteur schriftelijk dat deze inbreng valt onder de bedrijfsfusievrijstelling van art. 37, tweede lid, onderdeel b, WBR. Op 11 en 18 augustus 2000 worden de beleggingen van twee VGF's tegen uitreiking van gewone aandelen van een beleggingsfonds ondergebracht bij belanghebbende. Voorafgaand aan de inbreng heeft de inspecteur op 17 maart 2000 het standpunt ingenomen dat de bedrijfsfusievrijstelling voor kapitaalsbelasting niet van toepassing is. In geschil is of recht bestaat op de bedrijfsfusievrijstelling. Hof 's-Gravenhage beslist dat er geen sprake is van de inbreng van een onderneming of de inbreng van een "tak van bedrijvigheid", en dat belanghebbende derhalve geen recht heeft op de bedrijfsfusievrijstelling voor kapitaalsbelasting. De Hoge Raad (3 april 2009, nr. 43634, 2009/16.19) beslist dat het hof belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel nader had moeten onderzoeken. Volgens de Hoge Raad had het hof de stelling van belanghebbende dat de inbreng van de fondsen in 1998 en de inbreng in 2000 deel uitmaakten van hetzelfde hergroeperingsproces, en dat de inspecteur daarvan op de hoogte was, niet mogen verwerpen door te verwijzen naar de brief van 17 maart 2000. Volgens de Hoge Raad had het hof deze stelling nader moeten onderzoeken. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam.
Hof Amsterdam oordeelt dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de inspecteur ervan op de hoogte was dat de inbreng van de twee VGF's deel uitmaakte van een meeromvattend hergroeperingsproces. Volgens het hof heeft de inspecteur – door zich in 1998 zonder voorbehoud schriftelijk akkoord te verklaren met toepassing van de vrijstelling – het in rechte te honoreren vertrouwen gewekt dat deze vrijstelling ook voor toekomstige, vergelijkbare inbrengen in het kader van hetzelfde hergroeperingsproces van toepassing zou zijn. Vervolgens oordeelt het hof dat de inspecteur met zijn brief van 17 maart 2000 het door hem gewekte vertrouwen niet met onmiddellijk gevolg voor de toekomst heeft kunnen wegnemen. Het intrekken van de goedkeuring is volgens het hof in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het hof overweegt daarbij onder andere dat belanghebbende inmiddels concrete vervolgstappen had gezet ter voorbereiding van de inbreng van de twee VGF´s in 2000 en daarvoor kosten had gemaakt. Het gelijk is aan belanghebbende. De inbreng van de twee VGF´s in 2000 is vrijgesteld van kapitaalsbelasting.
[Bron Uitspraak]
2