Belanghebbende, X, exploiteert sinds eind juni 2006 een wokspecialiteitenrestaurant. Het restaurant is dagelijks geopend vanaf 16:00 uur en op maandag gesloten. Er is in het restaurant plaats voor 120 gasten. In het kader van het landelijke project ‘wokrestaurants' voert de belastingdienst een waarneming ter plaatse (WTP) uit bij X. De fiscus treft daar acht werkende personeelsleden aan. Verder zijn er vier zichtwaarnemingen waar medewerkers van de belastingdienst incognito een bezoek brengen aan het restaurant en daar het aantal gasten tellen. Uit deze waarnemingen en een boekenonderzoek blijkt dat X niet alle verkopen van drank heeft verantwoord, dat de inkopen van ijs veel groter zijn dan de verkopen, en dat een groot aantal inkoopfacturen (nog) niet aanwezig was en evenmin in de administratie was opgenomen. De inspecteur verhoogt de aangegeven winst uit onderneming en beroept zich op omkering van de bewijslast.
Hof 's-Gravenhage (MK II, 25 oktober 2011, BK-10/00194) oordeelt dat, uitgaande van de constateringen bij de zichtwaarnemingen en de vergelijking van die gegevens met de Z-afslagen van de kassa, ongeveer éénderde van de omzet niet is verantwoord in de administratie van X. Zo zijn 80 van de 238 verkochte wokbuffetten niet op de Z-afslagen verantwoord. De omzet van X moet ten minste 51% hoger zijn geweest dan de omzet die X in zijn aangifte heeft gehanteerd als basis voor de winstbepaling. Op grond van het voorgaande voldoet de administratie van X niet aan de eisen van art. 52 en 53 AWR. X heeft vervolgens niet doen blijken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. Het hof handhaaft de aanslag IB/PVV 2006 en oordeelt dat ook de boete van 50% passend en geboden is. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).