Belanghebbende, X, heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18 031. De echtgenote van X, Y, heeft aangifte gedaan voor het jaar 2005 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. De voorlopige aanslagen zijn conform de aangiften opgelegd. In een brief van 11 oktober 2007 meldt de inspecteur aan X en Y dat de aangiften voor beiden fiscaal onvoordelig zijn ingevuld. De inspecteur zal de aftrekposten en de heffingskortingen op een zodanige wijze verdelen dat het rendement het hoogst is. Dit leidt tot een negatieve aanslag voor X en een nihilaanslag voor Y. Het onverrekende verlies van de echtgenote wordt verminderd met de verrekening in 2005 ad € 18 031, zodat voor de jaren 2006 en volgende nog een onverrekend verlies resteert van € 86 359. Als gevolg van de verdeling van de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen door de inspecteur heeft de echtgenote van X een aanslag gehad met een te betalen bedrag van € 1 460. X en Y gaan in beroep. Rechtbank 's-Gravenhage verklaart de beroepen ongegrond. X en Y komen in hoger beroep. In geschil is of de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen verdeeld moeten worden volgens de door X en Y gewenste verdeling.
Hof 's-Gravenhage overweegt dat de stelling van de inspecteur dat X en Y akkoord zouden zijn gegaan met de meest gunstige verdeling te vaag is om bindend te zijn voor partijen. Onduidelijk is bovendien of over vele jaren bezien de door de inspecteur aangebrachte verdeling voordeliger is dan de door X en Y voorgestane verdeling. In hoger beroep hebben X en Y aangegeven de door hen bij de aangifte gekozen verdeling te willen handhaven. Het hof volgt hen in die keuze en zal de aanslagen dienovereenkomstig vaststellen. Het hoger beroep van X en Y is gegrond.