Belanghebbenden, X1 BV en X2 BV, zijn de moedermaatschappijen van een omvangrijke Nederlandse fiscale eenheid binnen een tabaksconcern waarvan de uiteindelijke moedermaatschappij in het Verenigd Koninkrijk is gevestigd. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur (navorderings)aanslagen VPB 2008-2016 op aan de BV’s. De inspecteur corrigeert daarbij op garantiefees en factoring. Ten aanzien van de garanties is in geschil of sprake is van een onzakelijke garantstelling en ten aanzien van de factoring of sprake is van een onzakelijke factoringvergoeding. Rechtbank Noord-Holland (17 oktober 2022, 18/876, ECLI:NL:RBNHO:2022:8936, V-N 2022/56.2.1) oordeelt dat de correcties inderdaad terecht zijn. In een andere procedure oordeelt de rechtbank op dezelfde dag (18/2499, ECLI:NL:RBNHO:2022:8937, V-N 2022/56.2.2) dat de kosten van de introductie en de terugtrekking van een sigaret op de Japanse markt ten laste van het fiscale resultaat 2011 mogen worden gebracht. De correcties ten aanzien van de garantiefees en factoring zijn terecht. Vervolgens oordeelt de rechtbank in een uitspraak van 15 december 2023 (20/4350, ECLI:NL:RBNHO:2023:12635, V-N 2024/18.2.1) nog dat in verband met een beëindiging van ondernemingsactiviteiten overdrachtswinst (beëindiging licentierechten) had moeten worden genomen, dit in het kader van een in 2016 doorgevoerde reorganisatie. De BV’s gaan in hoger beroep.
Hof Amsterdam volgt in een zeer uitgebreide uitspraak grotendeels het oordeel van de rechtbank: de kosten van factoring zijn voor het grootste deel onzakelijk. De garantstelling is ook volgens het hof onzakelijk zodat de correcties daarvoor terecht zijn. In verband met de beëindiging van de licentierechten is het volgens het hof onzakelijk dat bij de beëindiging van de licentierechten (waarvan de exploitatie binnen het concern in het Verenigd Koninkrijk is voortgezet) geen vergoeding voor de waarde van die rechten is bedongen. Volgens het hof heeft dat geleid tot een onzakelijke onttrekking aan het vermogen ter grootte van ruim € 1,3 mld. euro. De in verband hiermee opgelegde boete van € 106,2 mln., die door de rechtbank in stand was gelaten, wordt nog wel vernietigd door het hof. De inspecteur slaagt er niet in om te bewijzen dat de belastingaangifte op dit punt opzettelijk onjuist is gedaan.
Wetingang:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 artikel 8B
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 67D
Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 67E
Instantie: Hof Amsterdam
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Vennootschapsbelasting
Editie: 22 september
Informatiesoort: VN Vandaag