X vraagt een omgevingsvergunning aan voor de bouw van een woning. Hij ontvangt van de gemeente Zevenaar een legesnota van € 8.606,90. In geschil is of deze aanslag (gedeeltelijk) moet vervallen in verband met de legessanctie van art. 3.1 lid 4 WRO. Dit artikellid bepaalt dat wanneer een bestemmingsplan niet tijdig is vastgesteld dan wel is verlengd, voor de gemeente de bevoegdheid vervalt ‘tot het invorderen van rechten ter zake van na dat tijdstip door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan'.
De Hoge Raad oordeelt over de reikwijdte van de legessanctie bij verouderde bestemmingsplannen. Doel en strekking van de legessanctie bij bestemmingsplannen ouder dan tien jaar brengen mee dat niet alleen de bevoegdheid tot het invorderen van de leges vervalt maar ook de bevoegdheid tot heffing. Daarnaast beslist de Hoge Raad dat de legessanctie zowel ziet op aanvragen voor vergunningen voor activiteiten in overeenstemming met een bestemmingsplan, als ook op aanvragen in strijd met een bestemmingsplan (de zogenoemde buitenplanse afwijking). Uit het arrest blijkt verder dat voor de toepassing van de legessanctie bepalend is dat de tienjaarstermijn is verstreken ten tijde van het belastbare feit, in dit geval het in behandeling nemen van de vergunningaanvraag. Dit belastbare feit omvat alle werkzaamheden die voor de verdere behandeling van de aanvraag moeten worden verricht. Gelet op het voorgaande is het cassatieberoep van B. en W. ongegrond, het hof heeft de leges terecht vernietigd.
Wetsartikelen: