X is (mede)eigenaar van twee woningen in de gemeente Eindhoven. Een gemachtigde maakt namens X bezwaar tegen de WOZ-beschikkingen van 2020 en op hetzelfde biljet de aanslagen OZB en rioolheffing. De heffingsambtenaar maant X meermalen om het bezwaar te motiveren. X verschijnt ook niet op de hoorzitting, zodat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard. Rechtbank Oost-Brabant verklaart het beroep aanvankelijk zonder zitting ongegrond. Op het verzet van X wordt vervolgens beslist dat de heffingsambtenaar ten onrechte niet nader heeft gemotiveerd hoe de hoogte van de belastingen is vastgesteld. De heffingsambtenaar wordt opgedragen een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen. Daarnaast krijgt X wegens het overschrijden van de redelijke termijn een immateriële schadevergoeding van € 500 en een proceskostenvergoeding. Als rechtsmiddelverwijzing is opgenomen dat beroep in cassatie kan worden ingesteld bij de Hoge Raad. De heffingsambtenaar gaat daarom namens B&W van de gemeente in cassatie. X gaat incidenteel in cassatie. Pas na een half jaar stuurt de Hoge Raad de beroepen door naar het bevoegde hof. In geschil is primair of het hoger beroep door het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.
Hof 's-Hertogenbosch (V-N Vandaag 2025/137) oordeelt dat de heffingsambtenaar door de onjuiste rechtsmiddelverwijzing op het verkeerde been is gezet, waardoor hij namens het college van B&W beroep in cassatie heeft ingesteld. Het is aannemelijk dat hij bij een juiste rechtsmiddelverwijzing zelf tijdig hoger beroep had ingesteld, zodat het beroep door het bevoegde bestuursorgaan is ingesteld. X had op zijn minst enige grond van bezwaar moeten vermelden, bijvoorbeeld dat hij de WOZ-waarden te hoog vond. Er is ook op geen enkele manier duidelijk gemaakt tegen welk onderdeel van het biljet het bezwaar was gericht. Gelet hierop is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep krijgt X geen immateriële schadevergoeding, omdat er in geen enkele fase van het geding inhoudelijke gronden inzake de hoofdzaak zijn aangevoerd. Voor de zaak in eerste aanleg krijgt X een lagere proceskostenvergoeding. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar is gegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
Wetingang:
Algemene wet bestuursrecht artikel 6.5
Algemene wet bestuursrecht artikel 6.6
Algemene wet bestuursrecht artikel 8.75
Algemene wet bestuursrecht artikel 6.15
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Waardering onroerende zaken, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 28 oktober
Informatiesoort: VN Vandaag