Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur de naheffingsaanslag BPM ten onrechte aan X oplegt, omdat een andere entiteit de auto inschrijft en de inspecteur niet bewijst dat dit in opdracht van X gebeurt.

X doet aangifte BPM voor een Ford Explorer 2.3 en voldoet het berekende bedrag op basis van een taxatierapport. De auto is door X BV gekocht van Y, een handelsnaam van Z BV. X is directeur en enig aandeelhouder van X BV. Na voldoening van BPM vraagt Z BV de inschrijving van de auto in het kentekenregister aan. De RDW bevestigt dat Z BV de inschrijver is. Vervolgens nodigt de inspecteur X uit om de auto bij de dienst DRZ te tonen en stuurt daaropvolgend een kennisgeving en aankondiging van een naheffingsaanslag. X gaat in beroep stelt dat hij geen belastingplichtige is en betwist dat Z BV in zijn opdracht handelt.

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat Z BV handelt in opdracht van X en dat X de inschrijving in het kentekenregister heeft aangevraagd. X is daardoor geen belastingplichtige voor de BPM. De inspecteur toont ook niet aan dat X bepalingen van de belastingwet overtreedt waardoor te weinig BPM wordt geheven. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag omdat deze aan de verkeerde persoon is opgelegd en verklaart het beroep van X gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 artikel 1

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 artikel 5

Algemene wet inzake rijksbelastingen artikel 20

Instantie: Rechtbank Noord-Nederland

Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen

Editie: 28 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

145

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen