De Hoge Raad oordeelt conform eerdere jurisprudentie dat de differentiatie in vergoeding tussen belasting- en premiezaken enerzijds en overige zaken anderzijds discriminerend is.

X vecht in bezwaar vergeefs een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan. De aanslag wordt in de beroepsfase alsnog vernietigd. Rechtbank Amsterdam kent aan X voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand een bezwaarkostenvergoeding toe van € 296, uitgaande van 2 punten, wegingsfactor 0,5 en een waarde per punt van € 296. In hoger beroep bij Hof Amsterdam is alleen nog de proceskostenvergoeding voor het beroep in geschil. De gemachtigde van X stelt vergeefs dat hij bereid is het beroep in te trekken als voor de proceshandelingen in de bezwaarfase € 624 per procespunt wordt toegekend. De rechtbank heeft ten onrechte niet beslist over de proceskostenvergoeding in beroep. X en zijn gemachtigde waren niet aanwezig bij de zitting van de rechtbank, zodat alleen een vergoeding wordt toegekend voor het indienen van het beroepschrift. Met wegingsfactor 0,5 komt dit neer op € 437,50. Voor het hoger beroep krijgt X een proceskostenvergoeding op basis van wegingsfactor 0,25 (€ 218,75). X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de differentiatie in vergoeding tussen belasting- en premiezaken enerzijds en overige zaken anderzijds discriminerend is (zie HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, V-N 2024/33.18, r.o. 5.8.1, 5.8.2 en 6.3). De bezwaarkostenvergoeding wordt vastgesteld op € 647, uitgaande van 2 punten, wegingsfactor 0,5 en berekend naar de waarde per punt zoals deze geldt ten tijde van het wijzen van dit arrest. Voor de cassatieprocedure krijgt X een vergoeding van € 1814.

[Bron Uitspraak]

Wetingang:

Algemene wet bestuursrecht artikel 7.15

Algemene wet bestuursrecht artikel 8.75

Gemeentewet artikel 225

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 15 december

Informatiesoort: VN Vandaag

88

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen