Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat er door het realiseren van de nieuwe bedrijfswoning op het perceel geen sprake meer is van de uitoefening van een landbouwbedrijf. De inspecteur heeft de waarde van deze woning dan ook juist vastgesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende (X) drijft samen met zijn ouders een melkveehouderij in de vorm van een maatschap. Belanghebbende en zijn ouders wonen elk in een eigen bedrijfswoning. Het vigerende bestemmingsplan staat maximaal twee bedrijfswoningen op een agrarische bouwkavel toe. Belanghebbende wenst toch een nieuwe bedrijfswoning op een deel van het perceel te bouwen (ter grootte van 2.200 m²). Een plaatselijke taxateur bepaalt zowel de waarde in het economisch verkeer bij voortgezet agrarisch gebruik (WEVAB) als de waarde in het economische verkeer (WEV) van het perceel op € 25.000. Dit is ook het bedrag dat belanghebbende voor de grond betaalt aan zijn ouders en waarover hij overdrachtsbelasting betaalt. De Belastingdienst stelt dat de waarde van het perceel € 72.000 bedraagt en legt een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op. Rechtbank Breda oordeelt dat de waarde van het perceel moet worden bepaald op het bedrag dat ook anderen dan belanghebbende ervoor zouden willen betalen als zij daarop ook een bedrijfswoning zouden mogen bouwen. Het is daarbij niet van belang dat belanghebbende het nooit zou hebben toegestaan dat anderen dan hijzelf daar zouden gaan bouwen of wonen. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.

Hof 's-Hertogenbosch ( MK I, 16 september 2011, 10/00766, V-N 2012/4.2.4) oordeelt dat er door het realiseren van de nieuwe bedrijfswoning op het perceel geen sprake meer is van de uitoefening van een landbouwbedrijf. Bij het bepalen van de waarde is volgens het hof dan geen sprake van WEVAB. Verder overweegt het hof nog dat belanghebbende zich had verplicht om de door hem bewoonde bedrijfswoning te onttrekken aan de woonbestemming, waardoor deze nog uitsluitend een recreatieve bestemming heeft. Volgens het hof heeft belanghebbende - naast de koopprijs voor de kavel - ook de waardevermindering van de oude bedrijfswoning voor lief genomen. Dit vormt volgens het hof een onderdeel van de tegenprestatie als bedoeld in art. 9 WBR. De inspecteur heeft de waarde voor de heffing van overdrachtsbelasting dan ook terecht op € 72.000 vastgesteld. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer

Instantie: Hoge Raad

8

Gerelateerde artikelen