Bv Y houdt zich bezig met de ontwikkeling van een nieuw product. Belanghebbende (X) is één van de aandeelhouders van bv Y. Medio 2003 verstrekt belanghebbende (evenals enige andere aandeelhouders) een lening van € 10.000 aan bv Y. Eind 2003 wordt het faillissement van bv Y aangevraagd. Belanghebbende brengt in 2003 € 10.000 ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden. Volgens de inspecteur is dat echter niet mogelijk. Rechtbank Haarlem oordeelt dat belanghebbende vermogen aan zijn bv ter beschikking heeft gesteld, dat de tbs-regeling van toepassing is en dat belanghebbende € 10.000 ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden mag brengen.
Hof Amsterdam (MK III, 29 april 2010, P08/00468, V-N 2010/34.1.1) oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een informele kapitaalstorting. Volgens het hof is er sprake van een geldlening. Vervolgens oordeelt het hof dat er sprake is van een terbeschikkingstelling in de zin van art. 3.92 Wet IB 2001. Het hof overweegt hierbij dat het op het moment van het verstrekken van de geldlening heel wel mogelijk was dat het product een commercieel succes zou worden. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).