Belanghebbende, de heer X, is in 2003 geëmigreerd. X is 100% aandeelhouder van A bv. Aangezien X over 2003 geen aangifte heeft gedaan, is een ambtshalve (conserverende) IB-aanslag aan hem opgelegd. Op dat moment had A bv wel reeds haar VPB-aangifte over 2003 ingediend, waaruit blijkt dat de aandelen A bv een waarde hebben van bijna € 4 miljoen. Naar aanleiding van het bezwaar van X tegen de conserverende IB-aanslag, doet hij alsnog aangifte over 2003. Hieruit blijkt dat het fictieve vervreemdingsvoordeel ter zake van de aandelen A bv veel hoger is. In geschil is of terecht een conserverende navorderingsaanslag aan X is opgelegd. Niet in geschil is dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikt. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de gemachtigde van X niet te kwader trouw is. Doorslaggevend is namelijk dat in de VPB-aangifte over 2003 voldoende informatie over de waarde van de aandelen stond en dat deze aangifte reeds was ingediend vóórdat de primitieve IB-aanslag werd vastgesteld. De inspecteur gaat in hoger beroep, doch trekt dit later weer in. Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur niet ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld door het hoger beroep drie weken voor de geplande mondelinge behandeling in te trekken. De zitting was namelijk gepland op een tijdstip waarop de onderhavige belastingschuld reeds zou zijn kwijtgescholden. Daarmee zou de inspecteur geen belang meer bij de procedure hebben. X stelt dus vergeefs dat de inspecteur hem onnodig op kosten heeft gejaagd. Er is ook geen sprake van een fout die tot nodeloze kosten heeft geleid. Het verzoek van X om toekenning van een integrale proceskostenvergoeding ad € 1.849 wordt daarom afgewezen. De forfaitaire vergoeding wordt vastgesteld op € 708.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16