Advocaat-generaal Wattel concludeert dat de inspecteur terecht vrijvalwinst in aanmerking heeft genomen. Het overgangsrecht bij art. 9b Wet IB 1964 en art. 8 lid 6 Wet VPB 1969 is namelijk niet van toepassing op X bv.

Belanghebbende, X bv, heeft een pensioen toegezegd aan haar dga, D. Het opgebouwde pensioen bedraagt per 1 januari 2009 € 86.436. De feitelijke zetel van X bv is per 1 januari 2009 verplaatst van Curaçao naar Nederland. De pensioenverplichting wordt op de openingsbalans gewaardeerd op € 787.633. De inspecteur corrigeert de VPB-aangifte 2009 van X bv. Volgens de inspecteur bedraagt de waarde van het pensioenrecht op de (openings)balans per 1 januari 2009 € 1.717.583 en op de eindbalans per 28 februari 2009 € 1.341.766, zodat het belastbaar bedrag € 375.817 bedraagt. In geschil is of de inspecteur deze vrijvalwinst terecht in aanmerking heeft genomen. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur een vrijvalwinst bij de zetelverplaatsing van een pensioen-bv in aanmerking mag nemen. De rechtbank overweegt daarbij dat de waardering van de pensioenverplichting op de openingsbalans per 1 januari 2009 tegen de WEV moet plaatsvinden en op de balans per het einde van het boekjaar met toepassing van art. 3.29 Wet IB 2001 en art. 8 lid 6 Wet VPB 1969. De vrijvalwinst die hierdoor ontstaat, behoort volgens de rechtbank tot de belastbare winst van X bv. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur de vrijvalwinst ten onrechte in aanmerking heeft genomen. Het hof wijst daarbij op de discussie die zich voordeed met betrekking tot de openingsbalansproblematiek van de per 1 januari 1992 belastingplichtig geworden directiepensioenlichamen (Brede Herwaardering I). Volgens het hof volgt uit deze discussie dat art. 3.29 Wet IB 2001 en art 8 lid 6 Wet Vpb 1969 slechts zien op mutaties van pensioenverplichtingen die zich in een bepaald jaar voordoen. Vervolgens stelt het hof vast dat pensioenverplichtingen die in de openingsbalans worden gewaardeerd tegen de WEV, in de eindbalans van het eerste jaar van de belastingplicht onaangetast blijven. Het gelijk is aan X bv. Het hof vermindert de aanslag tot een aanslag van nihil.

Advocaat-generaal (A-G) Wattel concludeert dat het overgangsrecht bij art. 9b Wet IB 1964 en art. 8 lid 6 Wet VPB 1969 niet van toepassing is op X bv. De inspecteur heeft dan ook terecht vrijvalwinst in aanmerking genomen. Volgens de A-G geldt het overgangsrecht namelijk alleen voor belastingplichtigen die door de invoering van art. 9b Wet IB 1964 respectievelijk art. 8 lid 6 Wet Vpb 1969 in 1995 respectievelijk 2004 moesten overgaan op een ander waarderingsstelsel. De A-G vindt dit wel zuur voor X bv, omdat het er op lijkt dat X bv - als zij niet was geëmigreerd - vanaf 1995 respectievelijk 2004 wél onder het overgangsrecht zou zijn gevallen, en dus haar passiefpost zou hebben mogen bevriezen. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep van de staatssecretaris gegrond te verklaren, en de zaak zelf af te doen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.29

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

4

Gerelateerde artikelen