Belanghebbende, X, is directeur van A bv. De aandelen van A bv staan op naam van zijn dochter. In het jaar 2005 is de vordering van A bv op de aandeelhouder toegenomen van € 20 000 naar € 100 000. Vanwege deze toename is aan de dochter van X een aanslag ib/pvv opgelegd. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft op 18 december 2008 een gesprek plaatsgevonden tussen de inspecteur, X en de dochter. X verklaart dat hij feitelijk de aandeelhouder van A bv was, dat de vordering op de aandeelhouder dus een vordering op hem betrof en dat de vordering is toegenomen door maandelijkse kasopnamen van ongeveer € 3000 en betaling van twee privé-belastingschulden. Dit ten laste van de rekening-courant van A bv. De inspecteur legt naar aanleiding van dit gesprek de in geschil zijnde navorderingsaanslag over het jaar 2005 op. Daarbij is het inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 80 000. A bv is eind 2008 in staat van faillissement verklaard. X heeft met de curator eind maart 2009 overeenstemming bereikt dat de boedel aan X, tegen betaling van een bedrag van € 5444,26, finale kwijting verleent voor de vordering op X uit hoofde van de rekening-courant-verhouding van ongeveer € 100 000. Het beroep van X tegen de navorderingsaanslag wordt ongegrond verklaard. X komt in hoger beroep.
Hof Amsterdam overweegt dat de maandelijkse kasopnamen van € 3000 en de betaling van twee belastingschulden van X door A bv als loon verwerkt hadden moeten worden. De inspecteur heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in het jaar 2005 het gehele bedrag waarmee de rekening-courantschuld is toegenomen als loon in aanmerking moet worden genomen. De inspecteur heeft in redelijkheid de navorderingsaanslag ib/pvv over het jaar 2005 kunnen opleggen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80 000. Het hoger beroep is ongegrond.