Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur ten onrechte een deel van de kosten van de badkamer niet in aftrek heeft toegelaten.

Belanghebbende, X, is eigenaar van een monumentenpand als bedoeld in artikel 6.31 Wet IB 2001 die bij X in gebruik is als eigen woning. In 2006 heeft X onderhoudskosten aan het pand die hij in aftrek brengt in zijn aangifte IB/PVV. De inspecteur laat een deel  (€ 9500) van de kosten die X aan zijn badkamer heeft besteed niet in aftrek toe omdat sprake zou zijn van verbeteringskosten. Rechtbank Breda stelt de inspecteur in het gelijk.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur ten onrechte een deel van de kosten van de badkamer niet in aftrek heeft toegelaten. Gelet op de totale aan de badkamer bestede kosten van nog geen € 20.000 kan volgens het hof niet gezegd worden dat er sprake is van verbetering of van radicale vernieuwing van de badkamer. Het gaat om een badkamer van nog geen 2 x 2 meter met een gangbare uitrusting. Dat er gedeeltelijk geen schriftelijke bewijsstukken zijn is - gelet op de wettekst - geen probleem. De inspecteur stelt dat hij met X in de bezwaarfase tot overeenstemming is gekomen over de hoogte van de aftrek van de onderhoudskosten. Het hof is dit niet met de inspecteur eens en verwerpt ook het aanbod van de inspecteur om het bestaan van het compromis door een getuige te laten bevestigen. De inspecteur heeft de desbetreffende getuige niet op de eerste en evenmin op de tweede zitting meegebracht en het hof ziet, gelet op de ontkennende verklaring van X over het bestaan van een gemaakte afspraak, geen reden om de getuige zelf op te roepen. Het hof oordeelt dat er sprake is van aftrekbare onderhoudskosten. Daarnaast oordeelt het hof in navolging van de rechtbank dat de zelfwerkzaamheid van X niet voor aftrek in aanmerking komt, ook niet op basis van opgewekt vertrouwen. Het hoger beroep van X is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

0

Gerelateerde artikelen