Belanghebbende, X, exploiteert een akkerbouwbedrijf. In 1983 verkrijgt X het erfpachtrecht van ruim 24 ha landbouwgrond. De jaarlijkse canon bedraagt € 232,56 per ha. Eind 1999 verkrijgt X de blote eigendom van ruim 24 ha landbouwgrond. De prijs per ha bedraagt € 13.940. Dat is 64% van de getaxeerde vrij te aanvaarden waarde van de volle eigendom. X verkoopt de grond vervolgens - samen met de andere grond - voor € 702.408. De boekwinst op het "land in erfpacht" bedraagt € 351.538. X stelt dat de landbouwvrijstelling van toepassing is op de boekwinst. De inspecteur vindt dat de boekwinst volledig is belast. Hof Leeuwarden (MK I, 29 maart 2011, 10/00104) oordeelt dat de landbouwvrijstelling van toepassing is op de waardestijging van de landbouwgrond in de periode tussen de aankoop van de blote eigendom door X en de verkoop van de volle eigendom van de landbouwgrond. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat X de grond zowel in de periode van erfpacht als na de verwerving van de volle eigendom binnen zijn agrarische onderneming heeft aangewend, en dat X het erfpachtrecht en de volle eigendom van de landbouwgrond altijd tot zijn ondernemingsvermogen heeft gerekend. X heeft na verwerving van de blote eigendom terecht de volle eigendom van de landbouwgrond als bedrijfsmiddel aangemerkt. Het hof verwerpt dan ook de stelling van de inspecteur dat de blote eigendom een afzonderlijk goed vormt. Conclusie is dat X terecht om toepassing van de landbouwvrijstelling heeft verzocht op de winst van € 2519 per ha. De overige boekwinst die X heeft behaald, houdt volgens het hof geen verband met de waardestijging van de landbouwgrond en valt daarom buiten de landbouwvrijstelling. Het hoger beroep van X is gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Gerelateerde artikelen
Kennisgroepstandpunt over regresschuld door verrekening rekeningcourantposities onder excessieflenenregeling
De regresschuld van A VOF aan Z BV welke is ontstaan door wederzijdse hoofdelijke aansprakelijkheid voor elkaars schulden en verrekening van rekeningcourantposities bij de bank valt onder het schuldenbegrip van art. 4.13 lid 1 onderdeel f Wet IB 2001. Dit volgt uit een standpunt van de Kennisgroep aanmerkelijk belang.
Waardestijging woning Nederland behoort tot werkelijk rendement box 3
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de ongerealiseerde waardestijgingen van de woning in Nederland behoren tot het werkelijke rendement.
Woning valt niet onder ondernemingsvermogen omdat zolder niet uitsluitend zakelijk gebruikt wordt
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de zolder van de woning niet uitsluitend zakelijk wordt gebruikt en daarom niet tot het ondernemingsvermogen kan worden gerekend.
Buiten vijfjaarstermijn gedaan verzoek om ambtshalve vermindering is te laat (art. 80a Wet RO)
Hof Den Haag oordeelt dat er geen aanleiding bestaat om de navorderingsaanslagen ambtshalve te verminderen. Het verzoek om ambtshalve vermindering uit april 2021 is namelijk geruime tijd na afloop van de vijfjaarstermijn van art. 9.6 Wet IB 2001 ontvangen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
Inhoud pakket Belastingplan 2026 bekendgemaakt
De Staatssecretaris van Financiën heeft de Fiscale beleids- en uitvoeringsagenda 2025 naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin staan de keuzes die dit kabinet maakt. Zo is als bijlage een overzicht opgenomen van fiscale wetgeving zoals die nu is voorzien.
Beroep op hogere persoonsgebonden aftrekposten faalt bij gebrek aan onderbouwing (art. 80a Wet RO)
Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat X ter zake van de door haar geclaimde hogere aftrekposten niet aan de op haar rustende bewijslast voldoet. De Wet IB 2001 biedt geen ruimte om naast het forfaitaire bedrag extra kosten in aftrek te brengen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
Aftrek specifieke zorgkosten niet aannemelijk gemaakt (art. 81 Wet RO)
Hof Den Haag oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat haar gemaakte vervoerskosten rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of invaliditeit. Ook maakt X niet aannemelijk dat zij meer kosten maakt dan een vergelijkbare belastingplichtige zonder ziekte of invaliditeit. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).