Belanghebbende, X, verkoopt in 2003 zijn akkerbouwbedrijf aan een onafhankelijke derde omdat hij gaat emigreren naar Nieuw Zeeland. Tot de verkochte opstallen behoort een windturbine. Ten tijde van de verkoop van het bedrijf heeft de gemeente als beleid dat er geen nieuwe windturbines mochten worden gebouwd, maar dat een bestaande windturbine mocht worden vervangen, eventueel door een turbine met een grotere capaciteit. Begin augustus 2004 is door de koper een bouwvergunning aangevraagd voor vervanging van de turbine door één met grotere capaciteit. Deze vergunning is in september 2004 verleend. Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van X over het jaar 2004 stelt de inspecteur dat van de verkoopwinst van de grond een bedrag van € 199 000 (€ 200 000 opbrengt en een boekwaarde van € 1000) kan worden toegerekend aan de ondergrond van de windturbine en dat dit bedrag niet onder de landbouwvrijstelling valt. X komt in hoger beroep en de inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Hof Leeuwarden overweegt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat X en de koper in november 2003 wisten dat de (ondergrond van de) windturbine een substantieel hogere waarde had dan de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming. Het hof gelooft de verklaring van X dat hij op het moment van de verkoop niet op de hoogte was van een rendabele mogelijkheid tot vervanging van de bestaande windturbine door een met een grotere capaciteit in verband met de inpasbaarheid daarvan op het elektriciteitsnet. Volgens het hof zijn er geen redenen om af te wijken van de in de verkoopakte opgenomen verdeling van de koopsom voor het bedrijf, zodat de landbouwvrijstelling kan worden toegepast overeenkomstig de ingediende aangifte. Het hoger beroep van X is gegrond.