Belanghebbende, X bv, is actief in de bouwsector. De heer B is middellijk aandeelhouder voor 55,25%. B is gehuwd met G. Beiden wonen in België. G is enig aandeelhouder van de in België gevestigde vennootschap, H bvba. Haar gevolmachtigde in dat kader is B. Op grond van een managementovereenkomst betaalt X bv jaarlijks een vaste managementvergoeding van € 90.000 aan H bvba. De inspecteur stelt dat dit een beloning is voor door B op persoonlijke titel verrichte werkzaamheden en dat de vergoeding bovendien onzakelijk hoog is. In geschil zijn diverse VPB-(navorderings)aanslagen. De inspecteur stelt voorts dat sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking tussen B en X bv. In dat kader zijn diverse naheffingsaanslagen in de loonsfeer aan X bv opgelegd.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er geen concreet bewijs is dat B in privé de werkzaamheden voor X bv heeft verricht. In het maatschappelijk verkeer is het ook niet ongebruikelijk om werkzaamheden via een rechtspersoon te verrichten. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat de vergoeding van € 90.000 te hoog is. Weliswaar heeft X bv nagelaten gegevens in haar administratie op te nemen, waaruit blijkt dat ondanks de gelieerdheid sprake is van zakelijke voorwaarden (art. 8 lid 3 Wet VPB 1969), maar dat kan niet leiden tot omkering van de bewijslast. Er is namelijk geen informatiebeschikking. De LB-naheffingsaanslagen zijn ook onterecht. De werkzaamheden die B voor X bv heeft verricht, zijn namelijk verricht ten behoeve van H bvba. De beroepen van X bv zijn gegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Wet op de loonbelasting 1964 4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Loonbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant