X BV houdt van 30 oktober 2021 tot 23 december 2023 een voertuig waarvan het kentekenbewijs is geschorst tussen 8 december 2022 en 5 september 2023. Op 1 september 2023 maakt zij met het voertuig gebruik van de openbare weg. Op 5 september 2023 constateert zij dat de schorsing nog geldt en neemt contact op met de RDW. De RDW geeft aan dat er nog geen registratie was van het gebruik van het voertuig op 1 september 2023 en dat X BV daarom enkel af kon wachten op een bericht van de Belastingdienst. Op 23 oktober 2023 ontvangt X BV een vooraankondiging voor een naheffingsaanslag MRB en boete wegens het gebruik van de weg met een geschorst voertuig. Op 22 maart 2024 legt de inspecteur een naheffingsaanslag op over de periode 14 oktober 2022 tot en met 13 oktober 2023 en een boete. X BV stelt dat dit onevenredig is gezien de eigen melding. De inspecteur beroept zich op art. 35 Wet MRB 1994 en relevante jurisprudentie.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat art. 35 Wet MRB 1994 is bedoeld om bewijsmoeilijkheden bij de inspecteur te voorkomen, maar dat in dit geval zulke problemen ontbreken. X BV meldt het gebruik zelf voordat de autoriteiten hiervan op de hoogte zijn. In dit geval is geen sprake van bewijsmoeilijkheden aan de kant van de inspecteur en ontbreekt de noodzaak om het bewijsrisico bij de weggebruiker neer te leggen, aldus de rechtbank. Een regeling die geen enkele ruimte laat voor herstel van een incidenteel verzuim en de welwillende weggebruiker hetzelfde behandelt als de freerider, is niet van deze tijd. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag en de daarbij behorende boete. Het beroep is gegrond.
Wetingang:
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 artikel 19
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 artikel 35
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen
Editie: 4 november
Informatiesoort: VN Vandaag