Staatssecretaris Van Rij van Financiën heeft de Memorie van antwoord bij het wetsvoorstel excessief lenen naar de Eerste Kamer gestuurd.
De situatie waarin een aanmerkelijkbelanghouder in privé over middelen van zijn vennootschap beschikt voor zover die meer bedragen dan € 700.000 zullen met dit wetsvoorstel effectiever worden bestreden, doordat het belastinguitstel dat zich in dergelijke situaties voordoet door de voorgestelde maatregel wordt weggenomen. Het kabinet is bekend met het fenomeen spaar-bv’s. De situatie dat een aanmerkelijkbelanghouder met een spaar-bv geld leent van een derde, waarbij de aandelen in de eigen vennootschap als onderpand dienen, met als doel om een dividenduitkering uit te stellen ondanks dat de spaar-bv beschikt over voldoende liquide middelen, acht de staatssecretaris onwenselijk. Het is echter niet bekend of en hoe vaak dit voorkomt. Als er signalen zijn dat onwenselijke situaties zich in grote mate voordoen, wordt de geamendeerde aanscherping van het wetsvoorstel opnieuw gewogen. Volgens de staatssecretaris klopt het dat geen onderscheid gemaakt wordt tussen zakelijke en onzakelijke eigenwoningschulden. De termijn van ruim vijf jaar tussen aankondiging van het wetsvoorstel en materiële werking van de maatregel acht het kabinet voldoende voor aanmerkelijkbelanghouders om hun schuldenpositie, als zij daarvoor kiezen, terug te brengen tot € 700.000. Voor een tegenbewijsmogelijkheid voor zakelijke schulden, heeft het kabinet niet gekozen. Indien sprake is van een vaststellingsovereenkomst kan de in het wetsvoorstel opgenomen maatregel naar de mening van het kabinet mogelijk een relevante wetswijziging zijn. Dit is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Tenslotte gaat Van Rij in op de internationale aspecten.
Lees ook het Wet excessief lenen bij eigen vennootschap.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 10a.23
Wet inkomstenbelasting 2001 4.14a
Wet inkomstenbelasting 2001 4.13
[Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron]