Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de tweede woning geen aanhorigheid van de eigen woning vormt. Ook vormen ze niet tezamen één woning. De woningen hebben beide hun eigen voordeur en waren vroeger als afzonderlijke woningen in gebruik. De tweede woning behoort tot het box 3-vermogen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
X is eigenaar van twee ‘geschakelde’ woningen. De ene woning bewoont hij en de andere woning heeft hij in het verleden verhuurd, maar staat inmiddels al een aantal jaren leeg. De grond onder de woningen is vervuild geraakt door lekkage van een ondergrondse tank in het naastgelegen garagebedrijf. X heeft meerdere malen geprocedeerd tegen de vastgestelde WOZ-waarden en tegen de aanslagen IB/PVV 2012 en 2013 in verband met de waarde van de woningen (onder andere HR 20 november 2020, 20/00894, V-N 2020/62.28.2). De onderhavige procedures betreffen de waarden van de woningen voor 2014-2016. Daarbij is ook in geschil of de tweede woning een aanhorigheid van de eigen woning is.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2023/22.1.1) oordeelt, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 28 januari 2020, 18/01215, V-N 2020/22.1.3 (waartegen cassatieberoep is ingesteld), dat de tweede woning geen aanhorigheid van de eigen woning vormt. Ook vormen ze niet tezamen één woning. De woningen hebben beide hun eigen voordeur en waren vroeger als afzonderlijke woningen in gebruik. De inspecteur heeft de tweede woning dan ook terecht tot de heffingsgrondslag van box 3 gerekend. Nu X, tot aan de Hoge Raad, heeft geprocedeerd over de WOZ-waarden van de tweede woning, staan de box 3-waarden van deze woning ook onherroepelijk vast. Daarnaast zijn X' argumenten ook al aan de orde geweest in de WOZ-procedures over 2014-2016. Het gelijk is aan de inspecteur. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.20