X heeft de Nederlandse nationaliteit, is getrouwd en heeft twee kinderen. Tot 2015 is hij werkzaam als piloot vanuit Nederland. Zijn dienstverband stopte vanwege de vaste pensioenleeftijd. X zet zijn werkzaamheden als piloot vanaf 2015 voort vanuit een standplaats in Turkije. In 2018 ontvangt X loon waarover Turkse belasting is ingehouden. Daarnaast ontvangt hij een pensioenuitkering van Stichting Pensioenfonds. Zijn vrouw en kinderen wonen in 2018 in Nederland. X heeft een duurzame woning ter beschikking in beide landen. De vraag die voorligt is of X in onderhavig jaar op basis van art. 4 AWR en voor de toepassing van het Verdrag Nederland-Turkije inwoner is van Nederland.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de feiten en omstandigheden die de inspecteur aanvoert, in onderlinge samenhang bezien, van voldoende gewicht zijn om het oordeel te rechtvaardigen dat tussen X en Nederland in het jaar 2018 een duurzame band van persoonlijke aard heeft bestaan, zoals bedoeld in art. 4 AWR. Ook voor de toepassing van het Verdrag Nederland-Turkije wordt X geacht inwoner van Nederland te zijn, omdat het middelpunt van zijn levensbelangen naar het oordeel van de rechtbank in 2018 in Nederland ligt. De aanslag IB 2018 is tot het juiste bedrag vastgesteld.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 2.1
Algemene wet inzake rijksbelastingen 4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant