A-G Van Hilten concludeert dat het hof het beroep op het vertrouwensbeginsel terecht heeft verworpen.

Belanghebbende (stichting X) is een onderwijsinstelling en verricht bijna uitsluitend btw-vrijgestelde prestaties. Vanaf juli 1999 schaft F, een van de scholen die door belanghebbende wordt bestuurd, diverse roerende investeringsgoederen aan. Belanghebbende heeft de zaken besteld en betaald. Belanghebbende heeft de voorbelasting op deze zaken in aftrek gebracht met behulp van een vruchtgebruikconstructie. Na overleg verleent de inspecteur de btw-teruggaaf over het vierde kwartaal van 1999, onder het voorbehoud van correctie bij later onderzoek en de voorwaarde dat belanghebbende zich niet op opgewekt vertrouwen beroept. De inspecteur geeft daarbij aan dat hij op dat moment geen middelen heeft om de constructie te bestrijden. Na een boekenonderzoek legt de inspecteur btw-naheffingsaanslagen aan belanghebbende op. Belanghebbende beroept zich op opgewekt vertrouwen. Rechtbank Arnhem oordeelt dat belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel – gezien de gemaakte afspraken – niet kan slagen. Hof Arnhem oordeelt dat de inspecteur geen in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de verleende teruggaven vanaf 2000 definitief waren. Het hof wijst daarbij op de gemaakte afspraken en de gevoerde correspondentie. Vervolgens overweegt het hof dat de betrokken transacties er toe leiden dat in strijd met het door de bepalingen van de Zesde btw-richtlijn beoogde doel een belastingvoordeel wordt toegekend én dat is gebleken dat het wezenlijke doel van de betrokken handelingen er in bestaat een belastingvoordeel te verkrijgen. Volgens het hof is er dan ook sprake van misbruik van recht en heeft belanghebbende geen recht op aftrek. Het hof stelt nog wel vast dat de op belanghebbende drukkende btw ter zake van de verhuur in mindering moet komen op de naheffingsaanslagen.

Advocaat-Generaal (A-G) Van Hilten concludeert dat het hof het beroep op het vertrouwensbeginsel terecht heeft verworpen. Volgens de A-G heeft de inspecteur de teruggaaf alleen verleend omdat hij meende (nog) geen argumenten te hebben om de structuur te bestrijden. Er is volgens de A-G dan geen sprake van dat de inspecteur voor de tijdvakken na het vierde kwartaal van 1999 de bestrijding van de btw-vriendelijke structuur heeft uitgesloten. Volgens de A-G had belanghebbende ook aan het gedrag en de uitlatingen van de inspecteur niet het in rechte te beschermen vertrouwen kunnen ontlenen dat de inspecteur niet meer zou gaan naheffen. Onder verwijzing naar het Weald Leasing Ltd.-arrest van het HvJ EU, 22 december 2010, nr. C-103/09 (BNB 2011/203), concludeert de A-G tot verwijzing van de zaak, omdat het hof zijn oordeel, dat er misbruik van recht is, onvoldoende heeft gemotiveerd.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

6

Gerelateerde artikelen